Als vertrouwenspersoon de beschuldigde begeleiden vraagt om méér dan luisteren.
In organisaties ontstaat vaak verwarring zodra een medewerker wordt beschuldigd van grensoverschrijdend gedrag of een integriteitsschending. De reflex is begrijpelijk: “Laat de vertrouwenspersoon diegene begeleiden.” Maar dat is niet zonder risico; voor de organisatie, de vertrouwenspersoon én de beschuldigde.

De rollen van vertrouwenspersoon en begeleider (vermeend) beschuldigde lijken op elkaar, maar verschillen wezenlijk in mandaat, methodiek en verantwoordelijkheid. Wie dat onderscheid niet maakt, overschrijdt snel professionele grenzen.
Twee werkmethodieken, twee kaders
Een vertrouwenspersoon werkt binnen het LVV-functiekader: luisteren, duiden, opties verkennen en de zorgvuldigheid van het proces bewaken. Je adviseert niet, coacht niet, en stuurt niet. De medewerker blijft eigenaar van zijn keuzes.
De begeleider beschuldigde werkt binnen een ander mandaat. Hij of zij adviseert actief, coacht op inzicht en gedrag en kan – waar nodig – interveniëren richting leidinggevende of klachtencommissie. Dat vraagt niet alleen andere vaardigheden, maar ook psychologisch en juridisch bewustzijn.
De psychologische dimensie
Volgens de rechtvaardige-wereldtheorie (Melvin Lerner, 1965) geloven mensen dat de wereld rechtvaardig is en dat iedereen krijgt wat hij verdient. Een (onterechte-) beschuldiging zet dat geloof op zijn kop. Veel beschuldigden schieten dan in een overlevingsstand: verdedigen, ontkennen of terugtrekken.
Een begeleider moet die reacties kunnen duiden. Pas als er erkenning is voor de schok en het gevoel van onrecht, ontstaat ruimte voor reflectie en herstel. Dat vraagt vaardigheden als spiegelen, de Socratische methode toepassen, en coachen op verantwoordelijkheid. Dit zijn methodieken die buiten het mandaat van de vertrouwenspersoon vallen.
Juridisch kader: onschuld en zorgvuldigheid
In het strafrecht geldt het principe: onschuldig tot het tegendeel is bewezen. In het arbeidsrecht ligt dat genuanceerder: een werkgever mag maatregelen nemen, zoals schorsing of overplaatsing, om de veiligheid te waarborgen. Maar ook dan geldt: zorgvuldigheid en proportionaliteit is verplicht.
Artikel 7:660 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat werkgevers moeten zorgen voor een veilige werkomgeving — voor álle medewerkers. De begeleider beschuldigde helpt de organisatie om dat principe recht te doen: door de beschuldigde te informeren, te adviseren en te begeleiden richting proportionele stappen. De vertrouwenspersoon heeft dat mandaat niet.
Het grijze gebied
De praktijk laat zien dat rollen snel vervagen. Bijvoorbeeld in situaties waarin iemand zowel melder als beschuldigde is. Een vertrouwenspersoon die dan gaat coachen of spiegelen, verlaat zijn functiekader. De begeleider beschuldigde mag dat wél, mits er duidelijke afspraken zijn met de organisatie over mandaat en aansprakelijkheid.
Daarom is het cruciaal om die grenzen vooraf helder te hebben, zowel voor jezelf als voor de organisatie.
Conclusie: weet waar je aan begint
Een vertrouwenspersoon die een beschuldigde begeleidt, verruimt zijn takenpakket aanzienlijk. Je bent dan niet langer alleen luisterend oor, maar ook adviseur, coach en soms belangenbehartiger. Dat vraagt andere kennis, vaardigheden en juridische dekking.
Organisaties doen er goed aan beide functies helder te positioneren. En vertrouwenspersonen die overwegen die rol te combineren: weet waar je aan begint en zorg dat je mandaat, scholing en verzekering daarop zijn afgestemd.
Bronnen & referenties
• Lerner, M. (1965). The Just World Hypothesis.
• Begeleider beschuldigde – Functiebeschrijving (2024).
• Ben ik nu vertrouwenspersoon of begeleider beschuldigde? (intervisiecasus, 2024).
• Wetboek van Strafrecht (Boek II, art. 92–296).
• Burgerlijk Wetboek art. 7:660 – Zorgplicht werkgever.
• Psychologie en begeleiding bij beschuldiging (2024).
Deel dit bericht